De joden zullen zeventig jaar in ballingschap gaan in Babel
Profeet: Jeremia | Geadresseerde: Israël
Trefwoorden: Jeremia, Daniël
Samenvatting
Jeremia profeteert dat Juda verwoest wordt en de joden zeventig jaar de koning van Babel zullen dienen.
Bijbeltekst
2 dat de profeet Jeremia gesproken heeft tot heel het volk van Juda en tot al de inwoners van Jeruzalem:
3 Vanaf het dertiende jaar van Josia, de zoon van Amon, de koning van Juda tot op deze dag – dit is het drieëntwintigste jaar – is het woord van de HEERE tot mij gekomen. Ik sprak vroeg en laat tot u, maar u hebt niet geluisterd.
4 Ook heeft de HEERE tot u al Zijn dienaren, de profeten, vroeg en laat gezonden, maar u hebt niet geluisterd en uw oor niet geneigd om te luisteren.
5 Ze zeiden: Bekeer u toch, ieder van zijn slechte weg en van uw slechte daden. Dan zult u eeuw uit en eeuw in blijven wonen in het land dat de HEERE u en uw vaderen gegeven heeft.
6 Ga niet achter andere goden aan om die te dienen en u voor hen neer te buigen. Verwek Mij niet tot toorn door het werk van uw handen, dan zal Ik u geen kwaad doen.
7 Maar u hebt naar Mij niet geluisterd, spreekt de HEERE, zodat u Mij tot toorn verwekte met het werk van uw handen, uzelf ten kwade.
8 Daarom, zo zegt de HEERE van de legermachten: Omdat u niet naar Mijn woorden hebt geluisterd,
9 zie, Ik ga een boodschap zenden en Ik zal alle geslachten uit het noorden halen, spreekt de HEERE, en ook een boodschap zenden naar Nebukadrezar, de koning van Babel, Mijn dienaar. Ik zal hen over dit land brengen, over zijn inwoners en over al deze volken rondom. Ik zal hen slaan met de ban en hen stellen tot een verschrikking, tot een aanfluiting, en tot eeuwige puinhopen.
10 Ik zal uit hun midden doen verdwijnen de stem van de vreugde, de stem van de blijdschap, de stem van de bruidegom en de stem van de bruid, het geluid van de molenstenen en het licht van de lamp.
11 Dan zal heel dit land worden tot een puinhoop, tot een verschrikking. Deze volken zullen de koning van Babel zeventig jaar dienen.
Uitleg
Jeremia kondigt in dit hoofdstuk de straf aan die God aan Juda geeft. Juda, ook wel het Tweestammenrijk genoemd, was het enige wat er nog was overgebleven van het joodse land. Een eeuw eerder was het Twaalfstammenrijk al in handen gevallen van de Assyriërs en waren veel inwoners weggevoerd.
De inwoners van Juda waren meerdere malen gewaarschuwd. Ze hadden het oordeel af kunnen wenden door:
- zich te bekeren;
- geen andere goden te dienen;
- geen slechte werken te doen;
Waar bestaat de straf uit?
- Nebukadrezar zal Juda (en de omringende landen) veroveren;
- Juda zal verwoest worden (een puinhoop, een verschrikking);
- de volken zullen de koning van Babel zeventig jaar dienen;
Vervuld: ja
Wikipedia meldt dat Juda werd veroverd door het leger van koning Nebukadnezar. De Babylonische soldaten verwoestten de tempel van Jeruzalem met buitensporig geweld, en een deel van de bevolking, waaronder vooral de religieuze en politieke leiders en vooraanstaanden, werd met de strafexpeditie meegevoerd en lange tijd in ballingschap gehouden. Over de exacte data waarop de wegvoering en terugkeer plaatsvonden, verschillende de historici van mening. Dàt de joden zijn weggevoerd naar Babel en tientallen jaren later terug mochten, is niet omstreden.
Volgens Rainer Albertz was de eerste deportatie was op 16 maart 597 v.Chr., de tweede tweede in juli/augustus 587 v.Chr., de derde mogelijk in 583 v.Chr.. De joden kregen in 538 v.Chr. toestemming terug te keren naar Jeruzalem. Van 520-515 v.Chr. keerden veel joden terug en werden de fundamenten van de tweede tempel gelegd.
Opmerkingen
Een van de mensen die meegevoerd werden was de jonge Daniël. Hij nam de woorden van Jeremia serieus. Toen hij ze op later leeftijd las (Dan. 9:2), en aan het rekenen sloeg, realiseerde hij zich dat de zeventig jaar bijna voorbij waren. Hij begon te bidden, werd onderbroken door en engel, en die vertelde hem veel over de toekomst van zijn volk.
Gerelateerde profetieën
Jesaja spreekt de nog niet geboren Kores aan (Jes. 45:1)
Israël zal meerdere keren verwoest worden maar blijven bestaan (Jes. 6:11-13)
Ezechiël waarschuwt voor ballingschap (Ez. 12:1-16)